Pukkie
Pukkie is de hond van Joost. Altijd al
droomde Joost van een trouwe
hond, zoiets als Bobby van Kuifje. Een hond die hem begreep,
bijna
nog eerder dan hij zichzelf zou begrijpen. Pukkie is een terriër
en
over terriërs had Joost gelezen dat het uiterst slimme honden
waren,
bereid om hun baasje te beschermen tot de dood erop volgde, als
het
moest. Zo'n hond wilde Joost.
Maar zo'n hond is Pukkie niet helemaal.
Zelfs wanneer Joost keihard
door het park schreeuwt dat Pukkie nu toch echt moet komen en
wel
'Onmiddellijk! Hierrrr!!!', staat Pukkie verbaasd rond te kijken
waar
dat lawaai toch vandaan komt. Erg beste ogen heeft Pukkie ook
niet,
dus Joost moet als bij een carnavalsoptocht met zijn armen
zwaaien,
anders weet Pukkie niet eens welke kant hij uit moet kijken.
Maar
heeft hij zijn baasje eenmaal in de gaten, dan rent hij blij zijn
rich-
ting uit. Of eigenlijk huppelt hij meer, zo'n beetje scheef weg,
als
een konijn met de lente in zijn hoofd. Tot de eerstvolgende
boom
huppelt hij. Daar ruikt het weer zo interessant dat hij alles
vergeet
en zichzelf dronken snuffelt aan de geuren. Tot Joost weer
opnieuw
begint met roepen en zwaaien.
Thuis hebben ze last van muizen, en terriërs
zijn echte muizenvan-
gers, wist Joost uit Kuifje. Wanneer er een in de buurt van
Pukkies
mand komt, zo'n slome die op sterven na dood is, moet Joost
hem
aanwijzen. 'Pukkie muis! Toe dan! Muis Pukkie!!'
Pukkie kijkt Joost bezorgd aan en gaat zichzelf dan uitgebreid
krab-
ben omdat hij niet zo goed weet wat hij hier nu weer mee
moet.
Maar lief is Pukkie wel. Als Joost thuiskomt, staat hij hem voor
het
raam kwispelend op te wachten. Wanneer de deur opengaat, rent
hij
eerst een paar keer verwonderd van het raam naar de deur
en
springt dan blij tegen Joost op. En met voetballen is Pukkie de
aller-
beste van de straat. Hij rent achter iedere
bal aan die hij ziet en
tijdens het rennen duwt hij de bal met zijn kop vooruit. Het
pro-
bleem komt wanneer hij stilstaat en de bal in zijn bek pakt. Dan
kan
Joost hem aan de bal de lucht in tillen of wat dan ook, Pukkie
laat
pas los wanneer iedereen naar huis is. Dan legt hij tevreden de
bal
aan Joost zijn voeten. Lek!
Tegen andere dieren is Pukkie ook
vriendelijk. Met iedere hond wil
hij wel spelen en wanneer de poes zijn mand inpikt, doet hij
daar
niet moeilijk over. Tenminste, eerst probeert hij met echte
honde-
moed om zijn plekje terug te veroveren. Grommend komt hij
naderbij. De poes wacht hem rustig af en geeft hem, wanneer
hij
met zijn kop in de mand hangt, een speels tikje op zijn neus.
Alsof
hij door tien vlooien tegelijk wordt gebeten, springt Pukkie
achter-
uit. Verbijsterd kijkt hij naar zijn mand. Dit moet wel een
vergissing
wezen.
Net als laatst, toen hij 's nachts iedereen
wakker blafte omdat Joost
een schoen in de kamer had laten staan en Pukkie zeker wist dat
er
groot gevaar dreigde.
Hij gaat nog maar eens voorzichtig naar zijn
mand. Met zijn fluwe-
len pootje tikt de poes hem op zijn neus. Pukkie piept van schrik
en
deinst achteruit. Snel kijkt hij de andere kant op, waar de
dingen
minder eng zijn. Hij zucht eens diep en gaat naast de voeten
van
Joost op de grond liggen, waar hij zijn baasje met een diepe
frons
blijft aanstaren. Joost kan het vast wel oplossen, net als toen met
die
schoen.
„Goeie Puk," zegt Joost en aait hem over
zijn kop.
Joost had de wereld in willen trekken, hij alleen, met zijn hond.
Een
jongen en een hond die elkaar helemaal zouden begrijpen en
verder
niemand nodig hadden. Misschien kan hij er nog een
sint-bernards-
hond bijnemen. Dat die Pukkie wat dingen leert.